De meeste professionals zijn via lezingen, congressen en vakliteratuur vertrouwd geraakt met termen waarmee doorgaans een hechtingsrelatie tussen ouders en kind in kaart wordt gebracht: sensitiviteit, responsiviteit, comfortzone, veilig of onveilige hechting, containment om maar enkele te noemen. Maar zijn dit ook de woorden waarmee we met ouders en hun jonge kind kunnen praten over hun band met elkaar? Het antwoord daarop is nee.
De wetenschap en de praktijk van de jeugd(gezondheids)zorg staan op dit vlak ver uit elkaar. De professional op de werkvloer zal eigen woorden moeten vinden om met gezinnen te spreken als geconstateerd wordt dat er meer aandacht en zorg nodig is om een onveilige ouder-kind relatie ten positieve te keren. Maar bij het vinden van de juiste woorden kampt de professional met een aantal problemen.
Ten eerste moet worden voorkomen dat de professional beschuldigend is naar de ouders. De band met hun kind bespreekbaar maken in termen van onveiligheid is voor ouders kwetsbaar en de kans is groot dat ouders direct afhaken. Alle ouders zetten zich immers naar beste kunnen in voor hun kind, ook al voelen ze dat de roze wolk er niet is. Dat ze nog niet over de zware bevalling heen zijn gekomen of dat herinneringen of negatieve bagage uit hun jeugd hen parten speelt. Maar hoe maak je de ouder-kind band bespreekbaar zonder beschuldigend te zijn?
Ten tweede moet worden voorkomen dat de professional de ‘betere ouder’ is, degene die kijkt, oordeelt, wikt en weegt en de (negatieve) bevindingen ter sprake brengt. Er zal een ongewenste afstand ontstaan tussen ouders en professional. Ouders voelen zich dan mogelijk onvoldoende gerespecteerd. De professional wil ouders weliswaar helpen maar stelt zich onbedoeld toch op als de ‘beterweter’ en gaat daardoor uit verbinding met de ouders. Maar wat is dan een betere insteek?
De ouder-kind band bespreekbaar maken stelt de professional in de jeugd(gezondheids)zorg dus nogal voor een aantal uitdagingen.
Allereerst zal deze een verbindende grondhouding mogen ontwikkelen, van waaruit de professional zelf de verbinding met ouders en het jonge kind kan leggen: een medemenselijke grondhouding. Dirk de Wachter zegt hierover: “De ander (de ouder) dat ben jij”.
Van daaruit kunnen ook -met ondersteunende methodieken- ouders en kind met elkaar opnieuw verbonden worden. Een verbindende grondhouding, waardoor klachten van ouders en kinderen gezien kunnen worden als voortkomend uit een kink in een moeizame ouder- kind band. Klachten niet zozeer als individuele symptomen opvatten maar eerder als reactie op verbindings-blokkades. Zo wordt niet het kind met al zijn fysieke -en gedragskenmerken onderwerp van gesprek, noch de onmachtige ouder, maar vooral de ouder-kindrelatie zelf. Zo wordt de ouder-kind relatie de cliënt. Uit een verbindende grondhouding kunnen ook de woorden voortkomen waarmee met ouders en kind hun onderlinge band besproken kan worden. Je spreekt dan bijvoorbeeld niet over sensitiviteit of responsiviteit, maar over: aansluiten. “Lukt het je al wel/ nog niet om aan te sluiten bij je kindje?” Naast het woord aansluiten is het Stichting Kinderleven gelukt om voor de meeste wetenschappelijke hechtingsbegrippen praktijkwoorden te vinden waarmee op gelijkwaardig niveau met ouders gesproken kan worden over de verbinding met hun kind. Binnen enkele GGD- regio’s zijn een aantal van deze woorden/ begrippen standaard ingevoerd in het kinddossier, zodat met dezelfde woorden ouders en kind over jaren gevolgd kunnen worden. Het zijn woorden die geen schuldgevoelens oproepen bij ouders. Het zijn geen zogenaamde diagnostische woorden die voortkomen uit het deskundige denk en werkmodel zoals dit gangbaar is in de medische wereld, maar uit het zgn. dynamische denk- en werkmodel. Ze brengen als vanzelfsprekend een gelijkwaardige medemenselijke grondhouding van de professional met zich mee.